Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij ziet het [immers]; want Gij aanschouwt de [32]moeite en het verdriet, [33]opdat men het in Uw hand geve; op U [34]verlaat zich de arme, Gij zijt [35]geweest een Helper van den [36]wees. 32. Die de ellendigen lijden van den goddelozen. 33. Dat is, U de wraak geven, waarop de volgende woorden wel passen. Anders, opdat Gij het in uwe handen legt; dat is, om hunne zaak of hun recht als voor ogen te hebben en daarop te letten, of, opdat Gij met uwe hand geeft; dat is, vergeldt. 34. Of, laat het den arme; te weten, staan, hij laat het in uwe hand, hij vertrouwt het U, dat Gij zijne zaak zult bewaren en op zijn recht letten. Verg. de manier van spreken met Gen.39:6; Job 39:14; Jes.10:3, en 2 Tim.1:12. 35. Te weten, altoos in vorige tijden. Verg. hfdst.27 vs.9. 36. Dit is van mij en al degenen, die als wezen van de mensen verlaten en verdrukt worden. Verg. hfdst.68 vs.6; Joh.14:18, en onder vs.18.